Rijk en beroemd in de 18e eeuw Wat is een philosophe? De salons De boekenwereld
De boekenwereld

Mocht het niet lukken om de salons binnen te komen, dan kun je altijd nog proberen om met schrijven je brood te verdienen. Dan hoor je er tenminste nog een beetje bij. En wie weet schrijf je op een dag nog wel eens een boek of artikel dat inslaat als een bom, en dat je een toegangskaartje bezorgt tot een prestigieuze salon.
 
Soorten schrijvers
In de achttiende eeuw waren er vier soorten schrijvers:

  (1) Edellieden die al een hoge positie bekleedden; zij publiceerden voor de lol.
(2) Degenen die door te publiceren een hoge positie hoopten te krijgen.
(3) Degenen die geld kregen en in ruil daarvoor teksten produceerden: schrijvers met een beschermheer of -vrouw die hen sponsorde, of die een uitkering kregen uit een potje van de overheid of een particulier fonds. Ook censors vielen in deze categorie.
(4) Degenen die teksten produceerden en in ruil daarvoor geld kregen: de broodschrijvers.
Veel philosophes vielen in meer dan één categorie, en dan vooral in de categorieën (2) en (3), of (2) en (4). Maar er waren ook verarmde edellieden (categorie 1) die naam probeerden te verwerven als philosophe en zo een statusval probeerden te voorkomen (categorie 2). Ze hadden niet genoeg geld meer om zonder eigen inspanning op stand te kunnen blijven leven. Gewoon een baan nemen was voor de adel bij wet verboden en je kon wel gaan speculeren op de kapitaalmarkt (bijvoorbeeld door bedrijven op te kopen), maar ook dat kon Bruintje niet altijd trekken. Een carrière als philosophe opbouwen was daarentegen relatief goedkoop.
Echte broodschrijvers, die moesten publiceren om zich in leven te kunnen houden, waren er overigens niet zo veel. De Amerikaanse historicus Robert Darnton schat hun aantal op 600. Daar tegenover stonden zo'n tweeduizend geregistreerde auteurs die "wel eens een boekje pleegden".
Het schrijversvak was geen vetpot. De meeste boeken haalden met moeite een eerste oplage van 250 exemplaren, en voor minder dan dat werden de persen niet in beweging gezet. Uitgevers en boekhandelaars wilden verzekerd zijn van een minimumafname voor ze een boek op de markt brachten. Vaak kwam het er op neer dat de auteur zelf moest opdraaien voor het grootste deel van de kosten.
Boekenpiraterij
Een groot probleem voor de uitgevers was de boekenpiraterij. Van elk boek dat een succes dreigde te worden, verschenen tientallen roofdrukken op de markt, vaak met het logo van de oorspronkelijke uitgever. In het buitenland zaten een paar grote bedrijven die op bestelling piratenuitgaven maakten voor de Franse boekhandelaars. De oorspronkelijke uitgever verdiende daar niks aan (al deed hij zelf waarschijnlijk hetzelfde met de titels van zijn concurrenten). Vrijwel al zijn winst moest dus komen uit de eerste druk, die liefst zo snel mogelijk uitverkocht moest zijn.
Door de overheid werd streng opgetreden tegen de illegale boekhandel. Boeksmokkelaars werden verminkt, verbannen of ter plekke doodgeslagen door de douane. Officieel moest voor elk boek of tijdschrift een privilege of permission tacite worden aangevraagd, uiteraard tegen betaling. In ruil daarvoor kreeg je voor een bepaalde periode het alleenrecht van uitgave, bijvoorbeeld voor twintig jaar. Voor de meeste boeken loonde dat echter niet de moeite. Om een privilege te krijgen moest een boek eerst door de censuur heen. Periodieken kregen een vaste censor aangewezen die de kopij herschreef (ook weer zo'n felbegeerd overheidsbaantje). Veel titels sneuvelden meteen al in dit stadium: alles wat tegen het koninklijk gezag, de goede zeden of het katholieke geloof inging werd afgekeurd - en dat waren nu net de onderwerpen die het best verkochten. Een privilege gaf bovendien nauwelijks echte bescherming tegen piraterij, daar was het overheidsoptreden niet effectief genoeg voor. Het betekende hoogstens dat je niet bang hoefde te zijn dat de politie jouw kostbare boeken in beslag zou nemen.
In de praktijk werden privileges dan ook vooral aangevraagd voor het "betere boek", livres d'utilité publique, die vaak kostbaar waren uitgevoerd, vol ingewikkeld plaatwerk, en waarvan de uitgave werd gefinancierd door mecenassen (die voor een gegarandeerde afname zorgen) of door de overheid. Dit soort boeken verscheen in kleine oplagen. De afnemers waren voornamelijk rijke boekenliefhebbers en bibliotheken. Alleen in dit topsegment, waar de investeringen groot waren, was het lonend om een privilege aan te vragen. En zelfs dan kon het misgaan: de Encyclopédie bijvoorbeeld kreeg een privilege, werd een relatieve bestseller, maar kreeg na zeven delen toch een verschijningsverbod opgelegd omdat in de theologische lemmata het katholieke geloof belachelijk werd gemaakt.
Gepubliceerd worden
Een beginnende philosophe had het dus niet gemakkelijk. Om op te vallen en de salons binnen te komen moest je publiceren, maar om iets te publiceren moest je geld hebben. Soms had je geluk en vond je iemand die iets in je zag en een flink deel van de oplage opkocht om aan haar vrienden en kennissen uit te delen. Zo iemand was Mme d'Epinay, die in 1757 bijvoorbeeld honderd exemplaren kocht van Le fils naturel van Diderot.
Een boek uitgegeven krijgen was één ding, maar er nog geld aan overhouden ook was een andere zaak. Dat lukte eigenlijk alleen als je een bestseller schreef. Nu zijn er twee soorten bestsellers: steady-sellers en blockbusters. Een steady-seller is een boek dat over een langere periode redelijk tot goed verkoopt. De totale oplage van een steady-seller is dus hoog, maar het volume dat op één bepaald moment in de handel is is vrij laag. Voor een uitgever is dit soort boeken aantrekkelijk: je hebt een vaste, stabiele afzet, en als je de begininvesteringen er eenmaal uithebt (het maken van de platen, het betalen van de auteur) zijn de kosten laag. Dit type boeken werd het meest gepirateerd. Orn de voorraden laag te houden werden ze uitgebracht in kleine oplagen van een paar honderd exemplaren, maar dan vaak herhaald, telkens als er weer voldoende vraag was.
De schrijver van een steady-seller werd er echter niet zoveel wijzer van. Hij kreeg alleen geld van zijn eigen uitgever, niet van, de piratenuitgevers, en zelfs dan meestal alleen bij de eerste druk. De grootste bestseller van de achttiende eeuw was waarschijnlijk La nouvelle Héloïse van Rousseau, maar hij heeft er zelf niet veel aan verdiend. Toen zijn Amsterdamse uitgever het boek in februari 1761 in Parijs uitbracht, lagen de eerste piratenuitgaven al bij de boekhandel. Voor de uitgeverssector als geheel was het echter een goudmijn.
Je kon er natuurlijk op gokken dat je boek een bestseller zou worden en je uitgever uitkopen. Een uitgave in eigen beheer, dat zagen de uitgevers zelf ook het liefst. Het risico dat je boek flopte of voortij dig geroofdrukt werd, was dan echter ook voor jouw rekening -- en dat risico was groot. Ook kwam het voor dat de uitgever dan stiekem de oplage verhoogde en de extra exemplaren achter jouw rug om verkocht.
De auteur had dan al fragmenten voorgelezen in strategisch gekozen salons. Van daar uit werd door mond-tot-mondreclame het nieuws over het boek verspreid naar het hele boekenkoperspubliek. De vertegenwoordigers van de uitgevers zorgden ervoor dat ook de boekhandelaars in de provincie wisten dat er een bestseller stond aan te komen. Op deze manier werden de Confessions van Rousseau gepromoot, zijn memoires, waarin met name zijn seksleven breed wordt uitgemeten. Het boek kwam pas uit na zijn dood in 1778 en was al bij voorbaat een kaskraker.
Nee, als je geld wilde verdienen met schrijven, dan moest je een blockbuster produceren, een boek met een hoge eerste oplage. Vaak zakte de verkoop in zodra de eerste opwinding was weggeëbd, maar dat was jouw probleem niet. Blockbusters werden uitgebracht in oplages van rond de 3000 exemplaren -- en dan ging het om titels die al waren "voorgepubliceerd" in de salons en daar een sensatie hadden teweeggebracht, om een nieuw boek van een bestsellerauteur of om boeken die we nu pornografie zouden noemen, maar die toen simpelweg in de categorie livres philosophiques vielen: Thérèse philosophe, Vénus dans le cloître of La Pucelle, om maar een paar van de bekendste te noemen.
Die boeken waren overigens niet van het moderne rampestamp-genre, maar droegen wel degelijk het philosophische gedachtegoed uit en zaten vol maatschappijkritiek. Ook gerenommeerde schrijvers bezondigden zich eraan, zij het anoniem. La Pucelle, met Jeanne d'Arc in de hoofdrol, was bijvoorbeeld van Voltaire. Alleen de plaatjes waren ondubbelzinnig pornografisch.
Voor de aspirant-philosophe zat er vaak niets anders op dan zich daarop te richten. Ook hier werd je niet rijk van, maar het betaalde redelijk goed, als je maar veel schreef. Veel broodschrijvers produceerden aan de lopende band pornografie, roddelpamfletten (de zogenaamde libelles) of versimpelde imitaties van échte philosophische boeken. Allemaal drukwerk met een korte halfwaardetijd, dat snel verkocht en even snel weer werd vergeten. Veel eer leverde het niet op, integendeel, maar de schoorsteen moet roken, nietwaar? Trouwens, niet alle broodschrijverij werd slecht gewaardeerd. Ook een prestigieuze reeks als de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert werd in opdracht geschreven.

[Rijk en beroemd in de achttiende eeuw][Wat is een philosophe?][De salons]

Epimedium
4 september 2001
Tekst © Maarten Arends
Een eerdere versie van dit artikel verscheen in Epimedium 107 (december 1999 / januari 2000).